Tot hoeveel mag je kind verdienen om nog ten laste te zijn?
Artikel geplaatst op: 27/05/2019, met categorie: Belastingen
Velen van ons hebben onlangs een mailtje ontvangen dat de aangifte personenbelasting klaar staat in tax on web. Vanzelfsprekend nemen wij deze taak voor onze klanten op ons.
Maar dit neemt niet weg dat we nu en dan een interessant weetje kunnen delen!
Wat mag je kind verdienen om nog ten laste te kunnen zijn?
(op basis van een artikel van Taxwin Praxis)
Je kinderen kunnen maar ten laste zijn als hun zogenaamde nettobestaansmiddelen onder een bepaalde grens blijven. Maar… wat wordt dan eigenlijk beschouwd als bestaansmiddelen? En hoe bereken je of de grens overschreden is?
Welk grensbedrag?
Volgens gezinssituatie:
- Ben je getrouwd of wettelijk samenwonend, dan mag je kind, om voor 2019 ten laste te zijn, dit jaar niet meer dan € 3.330 nettobestaansmiddelen hebben.
- Woon je alleen of woon je feitelijk samen, dan is het grensbedrag € 4.810 of, voor een kind met een handicap, € 6.110.
Voor inkomstenjaar 2018 waren die bedragen respectievelijk € 3.270, € 4.720 en € 5.990.
Opgelet, dit grensbedrag moet je zelf berekenen:
Want in je aangifte wordt alleen gevraagd hoeveel kinderen je ten laste hebt en niet welke en hoeveel bestaansmiddelen je kinderen hebben. Je doet deze berekening in twee stappen:
- de brutobestaansmiddelen
- het nettobedrag
Brutobestaansmiddelen berekenen
Algemene regel:
Alle inkomsten van je kind zijn in principe bestaansmiddelen. Het gaat dus niet enkel om beroepsinkomsten, maar ook om (on)roerende inkomsten. Voor zover je kind meerderjarig is, en diverse inkomsten tellen mee. Kapitalen, bv. van een erfenis, tellen niet mee.
Tellen nooit mee:
Vier soorten inkomsten tellen helemaal niet mee als bestaansmiddelen, ongeacht het bedrag. Het gaat o.m. om kinderbijslagen en studiebeurzen, tegemoetkomingen aan personen met een handicap en achterstallige, door een rechter opgelegde onderhoudsuitkeringen.
Tellen tot een bepaald grensbedrag niet mee:
Twee soorten inkomsten tellen maar tot een bepaald grensbedrag niet mee als bestaansmiddelen.
- Tot € 2.720 (voor 2018) of € 2.780 (voor 2019), inkomsten uit een studentenjob, een activiteit als student-zelfstandige of als leerling in een alternerende opleiding;
- Tot € 3.270 (voor 2018) of € 3.330 (voor 2019), gewone onderhoudsuitkeringen en wezenrenten.
Opgelet! De grensbedragen van verschillende soorten mogen gecumuleerd worden. Ontvangt jouw zoon bv. in 2019 naast zijn arbeidsinkomsten ook nog een onderhoudsuitkering, dan geldt daarvoor de volledige € 3.330 als niet mee te tellen bedrag, dus bovenop de € 2.780 voor de arbeidsinkomsten.
Nettobestaansmiddelen berekenen
Van bruto naar netto:
Je mag de brutobestaansmiddelen verminderen met ofwel 20 % forfaitaire kosten ofwel de werkelijke kosten waarvoor bewijsstukken zijn. De forfaitaire kosten voor werknemerslonen en baten samen bedragen ten minste € 450 (voor 2018) of € 460 (voor 2019).
U kiest voor werkelijke kosten? Dan moet je de aftrek beperken in verhouding tot het deel van de inkomsten dat als bestaansmiddelen beschouwd wordt.
Bijvoorbeeld:
Jouw kind verdient als student-zelfstandige in 2019 een bruto-inkomen van € 6.500 en heeft € 1.500 werkelijke kosten. Slechts € 3.720 komt in aanmerking als brutobestaansmiddelen, nl. € 6.500 – € 2.780. De aftrekbare kosten moet je beperken tot € 858,46, nl. € 1.500 x € 3.720 / € 6.500. De nettobestaansmiddelen bedragen dus € 3.720 – € 858,46 = € 2.861,54.
Bepaalde inkomsten, zoals van een studentenjob, worden tot een bepaald bedrag niet als bestaansmiddelen beschouwd. Nadat je die afgezonderd hebt, mag je van de rest van de inkomsten nog 20 % forfaitaire kosten of bewezen werkelijke kosten in mindering brengen. Dit saldo vergelijk je dan met het grensbedrag om ten laste te zijn.